Mag je discriminerende opmerkingen maken als je niet in de positie bent om mensen daarmee daadwerkelijk te treffen? Daar leek het wel op in Kroatië. Maar uiteindelijk oordeelde het Hooggerechtshof toch anders.
Toen in 2010 de executive manager van de populairste voetbalclub in Kroatië en vice-president van de Kroatische voetbalassociatie publiekelijk verklaarde dat homo’s niet zouden mogen meespelen in het nationaal team, leidde dat tot een aanklacht door vier mensenrechtenorganisaties.
De regionale rechtbank van Zagreb oordeelde echter dat de aangeklaagde official geen beleidsmaatregel had getroffen of een besluit over een persoon had genomen, en ook niet eens in een positie was om te besluiten over de samenstelling van het nationaal team. Volgens de rechtbank was het daarom geen discriminatie en moest zijn opmerking worden beschouwd als een meningsuiting die volgens artikel 10 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens onder vrije meningsuiting viel.
De vier aanklagers legden zich niet neer bij deze uitspraak en vochten die aan bij het Hooggerechtshof. Dat gaf aanvankelijk de rechtbank in Zagreb gelijk. Toen er opnieuw beroep werd aangetekend tegen de uitspraken, ging het Hooggerechtshof echter om: het oordeelde dat op grond van de reputatie en het gezag van de voetbalofficial diens uitspraken over uitsluiting van homo’s wel degelijk een geval van directe discriminatie vormden.
Het Hooggerechtshof veroordeelde de voetbalofficial tot het aanbieden van excuses; hij moest beloven in de toekomst af te zien van zulke uitspraken. Bovendien moest het besluit in de krant worden gepubliceerd