Er lag een behoorlijk wetsontwerp, maar het resultaat stelt teleur. De discriminatiegrond ‘seksuele gerichtheid’ is eruit geschrapt en van een onafhankelijk mensenrechtenorgaan is geen sprake
Op 6 april 2016 nam het Turkse parlement een nieuwe antidiscriminatiewet aan, gebaseerd op een voorstel dat er vanaf 2009 lag. Op papier lijkt het een vooruitgang: zo wordt het Mensenrechteninstituut vervangen door een Mensenrechten- en Gelijkheidsinstituut. Maar de elf leden van dit instituut kunnen nauwelijks als onafhankelijk worden beschouwd: acht leden zullen worden benoemd door het kabinet, en drie door de president zelf.
De wet belooft bescherming te bieden tegen discriminatie op grond van ras, huidskleur, etnische afkomst, sekse, taal, godsdienst, gezindte, levensovertuiging, filosofische of politieke opvattingen, rijkdom, geboorte, huwelijkse staat, gezondheid, handicap en leeftijd. Een hele waslijst, maar de noemer ‘seksuele gerichtheid’ – wél opgenomen in het oorspronkelijke wetsontwerp – is hieruit weggevallen. Bovendien bevatte het ontwerp van 2009 de formulering “of enige andere grond” – en ook dat werd geschrapt.
Opvallend is dat er maar van één discriminatiegrond een definitief wordt gegeven: handicap. Die sluit aan bij de omschrijving in de bestaande Wet personen met een handicap. De wet laat hierdoor grote ruimte voor interpretatie.
De haastige afronding van het wetgevingsproces, het achterwege laten van maatschappelijke discussie en de dubieuze samenstelling van het nieuwe Mensenrechten- en Gelijkheidsinstituut geven weinig hoop op een succesvolle bestrijding van discriminatie in Turkije.